De bokkerijders van Dickninge

Details van dit toneelstuk

Het verhaal speelt zich af in de Middeleeuwen, toen het land nog weids en woest was. In Drenthe bij de Wijk, aan de Reest stond een klooster Dickninge. Koenraad is als baby samen met malle Japie vlak voor de poort van Dickninge gevonden. Broeder Simon heeft beiden al 18 jaar onder zijn hoede. Japie heeft nog nooit een woord gezegd, maar hij helpt Kokkie de knorrige kok altijd erg goed in de keuken. Koenraad en Broeder Simon vissen, jagen en vechten samen graag. Op een dag komen er twee juffers op Dickninge, jonkvrouwe Gwendoline en haar bediende Magdalena. Ze zoeken een veilig onderkomen, want ze zijn op de vlucht voor de Bokkerijders. De beide juffers besluiten om van persoon te wisselen omdat ze niet tevreden zijn met zichzelf. Dit brengt vooral op het eind de nodige verwarring met zich mee. Broeder Simon moet Magdalena het lezen en schrijven bijbrengen en heeft zodoende geen tijd meer om op jacht te gaan. Gwendoline neemt zijn taak graag over en zij en Koenraad brengen heel wat mooie momenten op de velden door. Hun geluk wordt steeds weer overschaduwd door de Bokkerijders. Roderick de hoofdman bedenkt steeds gemene plannen en zijn helpers Bokkie, Bobbie, Berend en Bertje proberen deze tot uitvoer te brengen, maar dat gaat vaak mis. Roderick laat Rinus de Marskramer in de val lopen en zo weet hij op slinkse wijze Dickninge binnen te komen. Als hij er dan achter komt dat Koenraad eigenlijk de zoon van de Hertog Jan van Utrecht is, kan zijn geluk helemaal niet op. Als heer Wouter samen met zijn helpers Hannie, Honnie en Hennie op Dickninge aankomen om de juffers weer op te halen, heeft Roderick alles al danig in de war gestuurd. Koenraad verlaat Dickninge intens verdrietig, denkend dat hij zijn geliefde Gwendoline nooit meer zal zien. De oplossing komt uit onverwachte hoek, want Malle Japie weet uiteindelijk toch alles tot een goed einde te brengen.